Azrou, Ifrane en het Cederbos
Op dinsdag reizen we naar Azrou om de markt te bezoeken en krijgen we een tafelkleed aangesmeerd. Bovendien is dit dan eindelijk de dag in ons leven dat we op dezelfde dag apen én ski-pistes zien!
Veeg naar links en naar rechts om door de foto’s te bladeren.
Maandag was de eerste grote reisdag van deze trip: in een uur of zeven van Marrakech naar Azrou met de bus. Die laatste plaats ligt een eind ten noordoosten van Marrakech, niet heel ver van Fes (tenzij je moet fietsen). De reis verliep comfortabel en voorspoedig met een paar korte tussenstops voor koffie, thee en fris. Voor de lunchpauze in Beni Mellal hielden we wat ter plaatse een piqnique wordt genoemd: we droegen een grote mand met die ochtend gekochte broden een restaurant/café in om deze daar te beleggen en op te eten, waarbij we de drankjes van het café afnamen. Dat werkte erg prima, en het boterde goed met de vrolijke staf van het restaurant, die zelfs nog even werden bijgestaan in de afwas door een aantal van de dames van ons reisgezelschap.
Tijdens de rit veranderde het landschap continu, met name toen we de Midden-Atlas inreden. Het ene na het andere prachtige vergezicht ontvouwde zich buiten de bus. Met name opvallend was hoe groen het landschap en de heuvels waren. Ik weet eigenlijk niet precies hoe we ons Marokko hadden voorgesteld (waarschijnlijk als een soort grote Indiana Jones-set, met minder nazi’s), maar het droge landschap rond Marrakech kwam een stuk dichter in de buurt dan waar we nu doorheen reden.
Na een flinke dag met wat slaap, een indoor-picknick, uitzicht, en Berbermuziek van Geert, reed de bus uiteindelijk een mooie en welvarend uitziende stad binnen: Azrou. De bus klom een heuvel op en we stapten uit voor een vrij chique hotel, dat nog het meest weg had van een Zwitsers chalet. Toen bleek dat er ook nog een bar was waar bier werd geschonken, was het hek helemaal van de dam: als een troep hongerige wolven die een hertje besprongen, daalde de groep neer op de bar, die werd gerund door de Marokkaanse tweelingbroer van Manuel uit Fawlty Towers, met een even grote snor en brede lach. Proost! Op onze aankomst in Azrou!
Op de échte souk
Schapen. Overal schapen. Ik heb nog nooit zoveel schapen in mijn leven gezien als vandaag, zelfs allemaal bij elkaar opgeteld. Het begon allemaal vanochtend op de souk, de markt van Azrou. Zoals Geert in het inleidende college in het hotel uitlegde (ja, we gaan nu elke dag goed voorbereid de deur uit), was dit een échte souk. Niet de voornamelijk op toeristen gerichte versie van Marrakech met souvenirs en snuisterijen en opdringerige verkopers, maar de rondtrekkende markt waar de regio rond Azrou afhankelijk van is: enerzijds om aan spullen te geraken waar je anders voor naar een verre stad zou moeten reizen, anderzijds voor boeren en ambachtslui om hun klanten te bereiken.
Op een braakliggend terrein van enkele voetbalvelden groot, net aan de rand van Azrou, bleek inderdaad een gigantische markt opgezet waar werkelijk alles werd verkocht, zowel nieuw als tweedehands. Groenten, aardappelen, kruiden, vis, shampoo, jurken, nieuwe schoenen, oude schoenen, fietsen, onderdelen van fietsen, stukken van fietsen, mobiele telefoons, tweedehands opladers die eruitzagen of ze ouder waren dan Alexander Graham Bell, insectenspray, tassen, koffers, thermoskannen, bedelaars (okay, die werden niet verkocht, maar waren er wel), fruit, nieuwe pannen, oude pannen—je kunt het niet bedenken of het was er. En dan natuurlijk de schapen. Een aparte hoek was gereserveerd voor veehandelaren, die complete kuddes aan schapen verkochten aan tussenhandelaren, die de dieren op niet altijd zachtzinnige wijze (zoals aan één poot voortgesleept) naar hun busje brachten om ze in te laden in bijvoorbeeld een schaapskooi op het dak. Zij verkopen de dieren doorgaans weer aan gezinnen in omringende dorpen.
Het was enorm druk op de markt, zeker wanneer er tussen alle rijen ook nog regelmatig handkarretjes, ezels, auto’s en zelfs vrachtwagens manoeuvreren, en je rond de veemarkt ook nog geconfronteerd wordt met kuddes schapen, geiten of een verdwaalde koe. Met alle geuren, kleuren en geluiden weet je niet waar je kijken moet en kun je rustig uren rondlopen en verdwalen (“Nee, we kwamen daarvandaan! Daar zijn we al geweest, toch? Oh nee! Oh wacht, zijn we nu hier? Bij die bedelaar linksaf, toch?”
) en de tijd vloog dan ook voorbij.
Gevangen door een souvenirverkoper
Na het bezoek aan de souk in de hoek (sorry –red.) hadden we nog even tijd om de kleine medina van Azrou in te gaan. We werden echter onderschept door een lokale verkoper, die ons direct als Nederlanders identificeerde (op zich goed, onze Germaanse trekken hebben al meerdere malen de indruk van Duitsers te zijn gewekt) en vertelde dat zijn broer in Rotterdam woont. Natuurlijk had hij een prachtig winkeltje met mooie produkten (alles écht Berber!) en als we tijd hadden moesten we maar komen kijken, en hij zou ons wel zijn kaartje geven, dus moesten we hem maar volgen, en weg was hij. Aangezien het plan toch was om winkeltjes te gaan bekijken, deden we dat dan ook maar, en bovendien liep hij een drukke brug op, en niet een één of ander donker steegje met een bord ‘organen te koop’ er naast (om maar iets te noemen), dus we volgden hem.
Marrakech? Fes? Daar is alles voor geld! Dit is Azrou. Azrou is relaxed.
Hij bleek een typisch klein winkeltje te hebben zoals je er zoveel ziet, met een compleet willekeurig assortiment aan produkten. Tajines? Check. Sjaals? Check. Ouderwetse koffiemolens? Check. We keken even naar zijn spulletjes, terwijl hij zijn kaartjes zocht en ondertussen Azrou prees. Dit was niet Marrakech; daar is alles voor geld. Dit was ook niet Fes, daar is alles voor geld. Winkeltjes? Geld, geld, geld. Gids? Geld. Nee, we waren nu in Azrou. Azrou is relaxed. We konden rustig kijken, dat was allemaal gratis, en we konden ook later terug komen, geen probleem. Ik ga ervan uit dat dit overigens waar is, want anders had hij het ons vast geen vijf keer verteld. Oh, hij had trouwens mooie tapijten, konden we even aan de kant gaan? Daar kwam er al één uit het rek en werd over de vloer uitgerold. Vonden we het mooi? Echt Berber! Ja, we vonden het mooi, maar we wilden geen kleed. Geen probleem, hij had ook beddespreien: daar kwam er al eentje over het tapijt uitgerold, al snel gevolgd door nummer twee en drie in andere kleuren en patronen.
We knikten vriendelijk en zeiden dat de tapijten en beddespreien jammer genoeg te groot waren om mee te nemen, waarna de stapel op de vloer in no time werd aangevuld met twee tafellopers, drie tafelkleden, en vier kussenslopen, van cactuszijde tot berberzijde tot berberwol. Oh, ook mooi als we iets anders wilden, zelf gemaakte houtsnijwerken van lokaal cederhout. Respectievelijk een olifant en giraffe werden ons in de handen gedrukt. Maar nee, we kwamen uit Nederland. Melk! Een houtgesneden koe volgde. Terwijl de beste man druk pratend langzaam dreigde te verdwijnen achter de groeiende stapel doeken en de houten dierentuin op de vloer, besloten wij dat één van de tafelkleden inderdaad erg mooi en zeer schappelijk geprijsd was en dat we die best konden meenemen. Ook Martin wilde wel een tafelkleed en twee hele kleine tajines, dus werd ene Ahmed binnen geroepen om in te pakken, terwijl ons uitgebreid de handen werd geschud, Martin en ik ieder twee zoenen op de wangen ontvingen en ons alsnog de kaartjes werden toegestopt. We zeiden gedag en lieten hem achter om zijn voltallige inventaris weer op te ruimen.
Het Cederbos in
De rest van de medina bleek niet heel bijzonder, we liepen nog even rond, maar vonden verder niets van onze gading en keerden terug naar de bus—onderweg nog even terugzwaaien naar de passerende winkelier van zoëven, hand op het hart en alles—om in het hotel te gaan piqniquen. Na de lunch opnieuw de bus in voor een wandeling in het Forêt du Cedres, het cederbos. Via een wat vervallen asfaltweg stuurde Mahmed de bus voorzichtig, doch vakkundig door het bos om op aanwijzing van Geert te stoppen in een grote open vlakte, de meest logische plaats om een boswandeling te beginnen.
In een stevig tempo zette Geert er de pas in en trokken we de met stenen bezaaide vlakte over in de richting van een helling het bos in. Deze helling bleek volledig uit keien en stenen te bestaan, dus terwijl wij als een soort berggeiten naar boven klauterden en ons voornamen om Geert nooit meer te geloven als het op schoentechnische zaken aankomt, stegen we langzaam maar zeker het cerderbos in. Nadat Geert iets verteld had over de maximale hoeveelheid schapen dat het gebied aankon en hoeveel schapen er daadwerkelijk waren (ongeveer twee keer zoveel) en welke ecologische gevolgen dat had, nam Harrie het woord voor een gastcollege. Harrie is professioneel geoloog, professioneel kletskous en zou zo de oudere (Harrie, als je dit leest, ik bedoel uiteraard “wijzere” –red.) tweelingbroer van Peter Heerschop kunnen zijn. In korte tijd praatte hij ons bij over vulkanen en de geologie van het gebied. De klautertocht leidde daarna verder naar boven, naar een diepe afgrond, vanwaar we een fenomenaal uitzicht hadden over het Azagharplateau, waar Azrou op ligt. Vandaar leidde de route weer naar beneden (nogmaals over de stenen) en terug naar de bus.
De koning blijkt niet thuis en het paleis wordt bewaakt: dat maakt het lastig belletje trekken.
We vertrokken nu in de richting van het populairste skigebied van Marokko, Michlifen. Ja, in Marokko zijn blijkbaar ook gewoon skiresorts, in de winter kan de sneeuw metershoog liggen in het Atlasgebergte. We maakten nog wel een korte stop voor we het bos uit waren, omdat we apen zagen (gevolgd door de noodzakelijke grappen over reflecties in de ramen en dergelijke). Langs de weg zaten inderdaad een aantal berberapen, die er weinig van onder de indruk waren dat er plotseling een groep mensen met camera’s in de aanslag naderde, en gewoon verder gingen met hun dagelijkse apenbezigheden (niets doen, op een plastic Danone-bekertje kauwen, dat soort dingen). Na een behandeling te hebben ontvangen die normaal gesproken alleen voor beroemdheden is weggelegd, bleven de apen achter en reed de bus verder. Het skioord Michlifen bleek gelegen in de caldera (de krater) van een explosief tot uitbarsting gekomen vulkaan, maar maakt in de lente een wat armetierige indruk met een paar grashellinkjes, een vervallen hotel, en idem dito skiliftjes.
Door naar Ifrane dan maar, de nabijgelegen onofficiële koningsstad, waar koning Mohamed VI een paleis heeft. Helaas blijkt hij niet thuis en wordt ook in zo’n geval het paleis goed bewaakt; twee redenen die het lastig maken om even belletje te trekken bij een buitenlands staatshoofd. We lopen dan maar even het centrum in voor een ijsje, een acceptabel plan B. Het is wel duidelijk dat deze stad een koninklijk vertrek herbergt, want het centrum is keurig aangelegd, schoon, verzorgd en mooi. Wel bijzonder is dat de stad en de huizen er heel Europees uitzien; als je op het stadsplein staat, zou je je zo in pak ’m beet, Zwitserland kunnen wanen.
Na een korte bezichtiging keerden we terug met de bus naar Hotel Panorama voor de laatste avondmaaltijd en nacht in Azrou: de Hoge Atlas en de woestijn wachten op ons!