Marokko (2016)

Van kloven en kastelen

We ontsnappen aan dinosaurussen in een kloof, breken alle conventies in Tinghir, leren alles over fossielen én vinden een kasteel in een oase. Wat wil je nog meer op één dag?

Veeg naar links en naar rechts om door de foto’s te bladeren.

Vandaag, zoals gezegd, naar de Todra-kloof. Eerst een ontbijt in de grote conferentiezaal van het hotel (deze keer zonder muziek en dans, Allah zij geprezen) en dan alsnog naar de kloof. Daar was het gisteren te slecht weer voor, en ondanks dat het nog steeds grijs was, was het in ieder geval droog. Tijdens het avondeten had Geert de kloof aardig ge-downplayed, en benadrukt dat hij maar 500m lang was en bovendien geasfalteerd. Desalniettemin, of misschien juist daarom, waren we er toch van onder de indruk.

Een weg van betonplaten slingerde zich door een diepe en steile vallei, geflankeerd door de rivier die zich in de afgelopen zoveel miljoen jaar in de rotsen heeft uitgesneden toen het gebergte omhoog werd gedrukt. Goed, het is geen locatie om je uren te vermaken (tenzij je bergbeklimmer bent—in dat geval is dit juist een populaire plek om je uren te vermaken), maar absoluut de moeite waard om even doorheen te lopen. Toen we in een bocht van de kloof een aantal hotels zagen liggen, vonden we het wel enorm jammer dat we daar niet hadden kunnen overnachten, want het was een idyllische plek. Alhowel, een van de poorten zag er uit alsof deze in Jurassic Park had kunnen staan, dus toen er iets ritselde in de palmbladeren achter het hek, besloot ik dat er vast raptors in het verlaten hotelcomplex zaten en dat we veiliger waren buiten.

In Tinghir

Vanuit de kloof reden we door naar Tinghir, waar we nog even vrij hadden om het stadje zelf te verkennen: het centrumpje bleek redelijk standaard en vol met gids- en taxidiensten naar de kloof, met mannen die ons naar hun zilverwinkeltje wilden loodsen, en met voormalig inwoners van Nederland, want iedereen bleek een aantal Nederlands-sprekende Marokkanen te zijn tegengekomen; zowel Martin als wij hadden die uit Amsterdam-West. De eerste hadden we niet nodig, en het was maar goed dat we niet met de tweede waren meegegaan—een ander stel was meegegaan, maar het winkeltje bleek behoorlijk ver te liggen, en ondanks dat de productie lokaal plaatsvond—blijkbaar lagen de grootste zilvermijnen vlakbij—waren de prijzen vrij hoog. Van de derde leerden we dat de regen de dag ervoor vrij uitzonderlijk was geweest: het was de eerste regen sinds September vorig jaar. Stel je dat eens voor: gewoon even een half jaar zonder regen. Wij wensen er soms om, maar voor de boeren hier is het funest. Geert had de lage regencijfers en irrigatie-noodzaak al uitvoerig behandeld, en dit werd zo duidelijk in de praktijk.

Vrouw in het café! Vrouw in het café!

Voor de rest bleek Tinghir vrij wat de Engelsen zo mooi ‘uneventful’ noemen. De grootste consternatie van de dag was waarschijnlijk toen we een café binnenliepen omdat Vonne even naar het toilet wilde, en ik de angstige blik in de ogen van de voltallig mannelijke café-populatie zag: “Vrouw in het café! Vrouw in het café!” Toen we duidelijk maakten dat ze enkel even naar het toilet wilde, werd er direct een deur van het slot gehaald en kon ze even naar de sanitaire voorziening. Of het gastvrijheid was of de snelste manier om haar uit dit mannen-domein te krijgen weet ik niet, maar het probleem was opgelost, en we konden verder.

Fossielen en woestijnen

De lunch zou in Alnif zijn, maar eerst had Geert een nieuwtje voor ons: de regen was misschien een zegen voor de boeren, maar had en passant ook onze terugweg naar Marrakech via Ouarzazate op zaterdag gezegend, door twee stukken van de weg compleet weg te spoelen. Dat gaf de Marokkaanse autoriteiten twee dagen om de weg te herstellen, want de alternatieve route naar Marrakech liep via Agadir, en dat was een paar honderd kilometer en een uur of zes rijden om.

Opnieuw bestond de lunch uit de inmiddels traditionele piqnique, bij het café van de broer van Mohamed Bouyiri, een plaatselijk geoloog die schijnbaar ook regelmatig internationale studenten begeleidt, internationale media te woord staat, en expert is op het gebied van fossielen. Hij heeft bovendien een winkeltje waar hij fossielen verkoopt, die ik Marokko in groten getale gevonden worden. Blijkbaar houdt iedereen wiens beroep met geo- begint, ervan om lezingen te geven, want toe we hem na de lunch naar zijn winkeltje waren gevolgd, kregen we een complete lezing over de volledige geologische geschiedenis en verschillende soorten fossielen.

Na de lezing volgden we hem zijn winkeltje in, dat in no time bijna meer toeristen dan fossielen bevatte. Bijna dan, want hij had een zeer indrukwekkende collectie, en legde nauwkeurig uit hoe je echte fossielen kon onderscheiden van de goedkope namaak die vaak en overal wordt verkocht. Na de uitleg kochten we met zijn allen zijn winkeltje zowat leeg—Vonne en ik kozen voor een gefossiliseerde tand van een mosasaurus (ik heb liever een fossiel van iets dat jou in één keer doormidden zou bijten, dan van iets dat je met de achterkant van je slipper zou doodslaan als het nog leefde) en een stuk bergkwarts.

Als dank voor zijn aanwezigheid en de klandizie, kreeg Geert nog een soort gefossilisseerde fruitschaal mee,* en toen konden we terug naar de bus voor het volgende stuk naar Agdz.

De rit voerde door een eindeloze woestijn, die zoals Geert ons allen meermalen op het hart drukte, vooral niet geassocieerd mocht worden met zand en kamelen, waarna hij steevast verwees naar de uitleg zoals deze in zijn reisgids stond, met de verschillende typen woestijn uitgelegd.

We maakten onderweg drie korte stops, al dan niet ingegeven door kreten vanuit de bus als “Stop! Stop! Chaffeur, een stukje terug!”, zoals toen er plots een herder met enkele dromedarissen langs de weg liep. Mahmed, de kwaadste chauffeur niet, zette de bus in zijn achteruit, zodat iedereen kon uitstappen en de grazende dieren kon vastleggen terwijl Geert subtiel de herder een vergoeding toestopte. De twee andere stops waren eveneens kort en dienden respectievelijk om een oase te fotograferen (ook niet de plas water met drie palmbomen en een wijze ouder derwish met een baard die de stripverhalen altijd beloven), en om dadels te kopen bij een kraampje.

Aankomst in de Kasbah Caid Ali

Ondanks deze onderbrekingen, reden we later die middag toch Agdz binnen, wiens klinker ooit door een verrassingsaanval van nomaden moet zijn gestolen. Ondanks bedenkingen van de chauffeur, slaagde hij er toch in de bus behendig door de poorten van de Kasbah Caid Ali te manoeuvreren en stonden we op de binnenplaats van het kasteel in de oase! We werden verwelkomd met koekjes (gejuich van mijn kant) en thee op het terras naast het zwembad (gejuich van alle anderen). Daarna werden we naar de voormalige caravanserai gebracht, de gastenverblijven rond een binnenplaats.

Martin verdween door een houten poort, in zichzelf mompelend. We hebben hem sindsdien niet meer teruggezien.

Eigenaresse Gaëlle had een aantal kamers geopend zodat we ze zelf konden kiezen, maar omdat het niet helemaal duidelijk was welke kamers er waren en waar (er waren ook kamers in de toren en eentje bovenaan de rondgang rond de binnenplaats), leidde dat al snel tot chaos. Pas nadat Geert iedereen die al een kamer had gevonden, sommeerde om direct uit zijn ogen te verdwijnen en een aantal mensen naar een juiste kamer verwees, kwam er orde. Vonne en ik kwamen terecht in een vrij gigantische kamer, die ooit de toegangshal tot de binnenplaats moet zijn geweest, met zowel aan de binnen- als aan de buitenzijde grote poorten, en die over de volledige breedte van de binnenplaats liep. De kamer was zeer traditioneel en spartaans ingericht met tapijten op de vloer, een zitkussen en matras op de vloer zonder verder meubilair.

Martin kreeg een kamer in de toren toebedeeld, die van binnen een groot doolhof van kamers, deuren, gangetjes en trappen bleek te zijn. Toen ook wij even een nauw trappetje beklommen om boven te kijken, troffen we hem verwilderd aan—hij probeerde zijn kamer terug te vinden. We volgden hem een tra op, een deur met een hek door, een pleintje over, en toen verdween hij door een houten poort, in zichzelf mompelend. We hebben hem sindsdien niet meer teruggezien.

Het avondeten vond plaats in het restaurant naast het zwembad, waarvoor we de hele palmentuin moesten doorlopen. Maar dat was de moeite waard, want er kwam een schotel met waanzinnig lekkere noedels met rozijnen en kip en suiker op tafel, die bij iederen grif naar binnen ging, afgemaakt met een schaaltje kippenbouillon. Na het eten werden er plots een paar grote trommels binnengesleept en een beatbox (zo’n vierkante doos waar je op zit en op trommelt). Binnen de kortste keren zat Richard op de laatste, werden Youssef (de bijrijder van de bus) en Geert… nou ja, opgetrommeld dus, en samen met een paar andere Marokkanen werd er nog even lustig op los geslagen.

Op de terugweg naar de kamer spendeerden we nog wat tijd aan het kijken naar de prachtige sterrenhemel en aan het fotograferen van een donkerbruin gebouw bij nacht, een taak waarvoor het engelengeduld van Vonne danig op de proef werd gesteld (“Hoe vaak moet je het nog proberen? Is ’ie nog steeds een foto aan het maken? Hoe lang duurt dat? Okay, ik ga alvast, kom maar als ie eindelijk scherp is!”) Daarna naar bed, al werd het slaapgenot—of althans het vooruitzicht daarop—enigszins benomen toen we in de tuin een monster zagen lopen dat een genetische kruising tussen een spin, een tor en een olifant was, en we ons realiseerden dat de deuren van de kamer niet bepaald hermetisch afsloten. Met de vraag welke andere dieren zoals slangen, schorpioenen en dat soort gebroed hier eigenlijk leeft en onder de deur door zouden kunnen, doken we diep weg onder onze deken voor—Insha’Allah—een rustige nacht.

terug naar boven ↑