Marokko (2016)

Dropping in het dorp

We ontsnappen aan dinosaurussen in een kloof, breken alle conventies in Tinghir, leren alles over fossielen én vinden een kasteel in een oase. Wat wil je nog meer op één dag?

Veeg naar links en naar rechts om door de foto’s te bladeren.

Uit het feit dat het verslag nog doorloopt, kun je opmaken dat we niet in onze slaap zijn opgegeten door één of ander lokaal wild dier, en dat klopt. Na een aangename nacht werden we wakker en na een opfrisbeurt konden we aanschuiven voor het ontbijt en het laatste college van Geert, die ons die ochtend eerst mee zou nemen voor een wandeling door de kasbah van de El Glaoui-familie en door de oase-tuinen. Een kasbah is een soort van kasteel dat aan een machtige familie toebehoort, en die van de familie El Glaoui ligt vlakbij die van de familie van Caid Ali, waar wij verbleven. De El Glaoui waren in het verleden dé machtige familie van Agdz, maar zij hadden het plan opgevat om in opstand te komen tegen de sultan. Die was het minder eens met dat plan, en na redelijk wat politiek gesteggel met de Fransen, wist hij de macht te houden, waarop hij de bezittingen van de El Glaouis verbeurd verklaarde. De kasbah is sindsdien vrijwel verlaten en ernstig vervallen, al leken er her en der nog wat mensen in de restanten te wonen.

Via de ruïne van de kasbah kwamen we terecht in de oasetuinen, de kleine landbouwveldjes langs de rivier de Draa, waar door de hoge grondwaterstand en irrigatie landbouw mogelijk is. Hier waren de “drie lagen van de oase” uit het college van Geert mooi zichtbaar: onderaan de kleine geplante gewassen; groenten en graan; dan de grotere struiken en kleine boompjes zoals granaatappelbomen, en daarbovenuit de dadelpalmen. Via kleine paadjes door de tuinen met een paar kinderen achter ons aan die eigenlijk op school hoorden te zitten, bereikten we uiteindelijk de kurkdroge bedding van de rivier, die er overigens nog best imposant breed uitzag, zeker gezien de geringe hoeveelheid water.

We staken de bedding over en stonden aan de voet van de Jbel Kissane, een door de rivier uitgesleten berg die dankzij de opmerkelijke vorm van de top in het verleden van de studenten van Geert al de minder eerbiedwaardige naam ‘tepelberg’ had gekregen. Vanaf daar keerden we terug naar onze kasbah (degene die nog overeind stond), maar niet voordat we dwars door een maïsveld marcheerden op zoek naar de weg terug en zo ongetwijfeld het Grote Maïstekort van 2016 teweegbrachten.

Panorama van een uitzicht over een droge rivierbedding met op de achtergrond de Jbel Kissane.

Rondleiding door de kasbah en lunch

Terug in de kasbah nam Gaëlle ons mee op een tour door het gebouw. Zoals gezegd was de familie El Glaoui onteigend, waarna die van Caid Ali de belangrijkste familie werd. Met de modernisatie van Marokko en het verdwijnen van de op de stammencultuur gebaseerde bestuurslaag, gingen de zonen van Caid Ali andere dingen doen. Gaëlle, een sympathieke Française die ooit naar Marokko was gekomen, was getrouwd met een van de kleinzonen van de originele Caid Ali, en zij runden nu het hotel/de camping om de kasbah te kunnen onderhouden. Zoals zoveel gebouwen, is het kasteel gebouwd van leem. Droogte en met name ook regen, tasten leem ernstig aan, waardoor het continu onderhoud en vernieuwing nodig heeft. Maar omdat het voorhanden is, goedkoop is, en ontzettend goed isoleert (wat bij temperaturen die jaarlijks tussen de -5°C en +50°C kunen variëren geen overbodige luxe is), is het nog steeds enorm populair.

Gaëlle vertelde dat enkele tientallen jaren geleden na aanhoudende regenval en een aardbeving een gedeelte van een toren en de helft van de binnenplaats compleet waren ingestort, iets waar ze met dramatisch gevoel voor understatement “not happy” mee was. Ze hadden het geluk gehad dat een professor van de Duitse Bauhaus-Universität Weimar de kasbah had bezocht en er—net als zij—verliefd op was geworden. Hij was bovendien specialist in leembouw, en komt nu elk jaar met een groep studenten twee weken om vrijwillig het gebouw te restaureren en te verstevigen. Toch was het met name de afgelopen jaren steeds moeilijker om de kasbah te restaureren, omdat ook Marokko kampt met flink teruglopende aantallen toeristen als gevolg van de onrust in de Arabische wereld. Dat is best zonde om te horen, want het is een prachtig groot gebouw op een fantastische plaats langs de rivier in de oase.

In het ergste geval zou je twee uur in een dorpje doorbrengen met een groep Arabisch sprekende kinderen met een tekort aan schrijfgerei achter je aan.

Na de uitgebreide rondleiding door het gebouw en de uitleg over de vertrekken daarin, was het moment aangebroken dat misschien wel eens het beste van de vakantie zou kunnen zijn: de lunch met de kafta, de gehaktballetjes met Marokkaanse kruiden uit de tajine: en overheelijk waren ze! Als mijn tafelgenoten mij niet weerhouden hadden, had ik mogelijk de tajine erbij opgegeten. Na de lunch had Geert het meest spannende deel van het programma gepland: de dropping. Hij deed dit ook regelmatig met studenten en wilde het ook met ons proberen. In groepjes van zo’n 5–6 man zouden we met de bus afgezet worden in een serie dorpjes langs de rivier, om pas zo’n twee uur later weer opgehaald te worden. In de regel, zo legde hij uit, lukte het wel om ergens uitgenodigd te worden, om zo de kans te krijgen om de locals te ontmoeten en meer te weten te komen over hoe de mensen daar leven.

Een gedeelte van de groep zag het niet zo zitten om in één keer zo diep in de onbekende te springen, en deed dat liever in het zwembad. Wij vonden dat het waarschijnlijk wel een onvergetelijke ervaring zou zijn als het zou lukken, en gingen dus wel mee. In het ergste geval zou je twee uur in een dorpje moeten doorbrengen met een groep Arabisch of Berbers sprekende kinderen met een tekort aan schrijfgerei achter je aan. Uiteindelijk werden we verdeeld in vier groepjes van zes personen, en een korte busreis later werd ons groepje langs de kant van de weg afgezet, wenste Geert ons met een brede grijns succes terwijl hij de deur dichttrok; toen de stofwolk van de optrekkende bus verdwenen was, waren we op onszelf aangewezen.

Thee in Talamzit

We besloten om eerst de oasetuin van het dorp in te lopen, maar voor we die kans kregen, werden we al opgemerkt door een aantal jongens die onder een grote boom zaten. Ze vroegen waar we vandaan kwamen, en we antwoordden uit Nederland. Richard, degene met de meeste beheersing van het Frans en die enkel in Harrie zijn meerdere hoeft te erkennen op de Schaal van Kwebbelkous, maakte direct een klein gesprekje met ze, maar ze spraken ook niet heel goed Frans. Toen we aanstalten maakten om de tuinen in te lopen, vroeg een van de jongens of we Engels spraken—ik antwoordde van ja, en hij trok een telefoon tevoorschijn om zijn broer te bellen. Ondertussen was er alweer een andere man langsgelopen die de tuinen in ging en knikte toen Richard hem vroeg of hij un fermier was en of we me hem mee konden lopen. We besloten hem maar te volgen, maar waren nog niet ver toen Richard van de eerste jongen die achter ons aankwam een telefoon in zijn handen geduwd kreeg met geen enkele andere uitleg dan “english”. Richard nam de telefoon dus maar aan om tegen de onbekende persoon aan de andere kant te zeggen “Hoi, met Richard. We komen de tuin en het dorp bekijken” (wat doe je anders wanneer je in een klein dorp in het midden van Marokko van een vreemdeling een telefoon in je handen geduwd krijgt met een zo mogelijk nog grotere vreemdeling aan de andere kant van de lijn?). De telefoon ging weer terug naar de andere jongen, en we liepen achter het boertje aan, die geduldig stond te wachten.

Een paar minuten later kwam er plots een man van een jaar of dertig achter ons aan hollen in een djellaba, die zich voorstelde als Mohamed, gids én de man aan de telefoon. Hij sprak heel erg netjes, maar niet heel vloeiend Engels. Hij was blijkbaar leraar, alleen nu werkloos, alhoewel hij wel kinderen in het dorp bijles gaf om hen te helpen. Hij wilde ons graag alles laten zien en onze vragen beantwoorden. In het daaropvolgende uur nam hij ons mee door de tuinen, zette met het boertje één van de waterpompen aan om ons te laten zien hoe deze werkte, toonde ons het verschil tussen een mannelijke en vrouwelijke palmboom, vertelde ons over de toenemende problematiek van diabetes (niet gek als je ziet hoeveel suiker er door de thee gaat—of eigenlijk, hoe weinig thee ze bij de suiker doen), over de landbouw die ze daar bedreven en over de noodzaak om iemand met een zaklamp tussen de watermeloenen te laten slapen om te voorkomen dat ze werden gestolen in de nacht door lieden uit het volgende dorp.

Daarna gaven we aan dat we het dorp ook nog even wilden bekijken, en dat was ook geen probleem. Hij nam ons mee naar een leeg huis dat blijkbaar nog opgeknapt werd, want er lag nog het één en ander aan bouwmateriaal. Er stond ook nog een oven: of we misschien brood wilden? Of thee? Dat laatste wilden we wel, dus dat ging hij regelen. Ondertussen wilde hij zijn project laten zien: hij bleek vice-president van een lokale organisatie voor de bescherming van cultureel erfgoed, en had daar een soort museumpje. Aan één kant van de kamer had hij allerlei traditionele voorwerpen liggen, netjes gelabeld met stickers in het Arabisch, van een rieten mat van palmbladeren tot een houten slot met een sleutel die na wat proberen niet bij dát slot bleek te horen, en van een dolk (“is jewellery for men, not for killing!”) tot een ketting van kruidnagels waar we allemaal aan moesten ruiken. Ondertussen kwam er ook nog een vrouw binnen met een mand vol dadels waar we allemaal van moesten eten, en hadden er zich al een paar kinderen binnen verzameld, waarvan het moeilijk te zeggen was of ze meer gefascineerd waren door ons of door de museumcollectie. Onze gids bleek in elk geval erg trots op zijn beginnende collectie, en nadat hij deze getoond had, moesten we hem volgen naar een ander huis voor de thee.

We werden een huis binnengeleid en naar de ontvangstkamer gebracht, die traditioneel weinig meubilair bevatte behalve een kleine bank en een kast met een tv’tje erin (moest de tv aan voor ons? Nee, dat hoefde niet zo nodig). We deden onze schoenen uit en namen plaats op de tapijten op de grond. Prompt stroomden er nog 3–4 mannen binnen die ons verwelkomden en werd de deuropening gevuld met vrouwen en kinderen. Of we op de foto mochten? Geen probleem vonden wij, en de volgende tien minuten werden we samen met de mannen door alles en iedereen gefotografeerd. Mohamed legde ons uit dat het huis toebehoorde aan een man die drie dagen geleden was gestorven, en drie van de mannen in de kamer waren zijn zoons, die in Casablanca woonden en werkten, waarvan één of meer als tuinman. Ze waren nu terug in het dorp vanwege de begrafenis. Ook “oma”, de vrouw van de overleden man kwam nog binnen in haar witte rouwgewaad om ons welkom te heten.

Religion does not matter, as long as you have peace in your heart, you can live anywhere.

Ondertussen was er ook al een kleine tafel binnengebracht met water en koekjes. Of we ook nog wilden eten? We zeiden dat we daar geen tijd voor hadden, omdat het inmiddels al aardig richting de tijd ging waarop de bus langs zou komen om ons op te halen. Even later kwam ook de thee die traditioneel vanaf een meter hoogte in de kleine glaasjes werd geschonken door een man die dat vast vaker had gedaan en vrij geamuseerd leek door onze bewondering. Ondertussen vertaalde en beantwoordde Mohamed geduldig al onze vragen, tot het bijna tijd was om te gaan. Dat was natuurlijk het moment waarop de grote schaal werd binnengebracht, met daarop een dampende couscous-schotel die zo in een restaurant geserveerd had kunnen worden. Uiteraard konden we niet weigeren en dus lepelden we netjes in de naam van Allah, God, de Heilige Geest en hun vrienden (in de woorden van Mohamed: “religion does not matter, as long as you have peace in your heart, you can live anywhere”) een aantal lepels van de overigens heerlijke couscous naar binnen, voordat we met goed fatsoen uitgebreid afscheid konden nemen en bedankt konden zeggen.

Toen begon de grote mêlee. Op aanraden van Geert hadden we wat kleine cadeaus meegebracht om aan de kinderen uit te delen (pennen, ballonnen, snoep en chocola). Alhoewel het een beetje koloniaal aanvoelde (alsof je kralen en spiegels komt uitdelen), bleken de kinderen erg enthousiast en wilden ze allemaal graag iets hebben. Toen ik buitenkwam, zag ik een enorme stapel kinderen waaruit nog net de armen van Vonne staken, die verlost werd van de laatste meegebrachte chocolaatjes—zo ongeveer alle kinderen uit de omgeving leken toegestroomd om het schouwspel gade te slaan.

We stopten Mohamed nog wat geld toe als dank voor zijn tijd, gidsdiensten en natuurlijk gastvrijheid. Hij zei dat direct te gaan delen met de “oma”, die zelf ook ernstig ziek was. Kort daarna kwam de bus langs de weg aanrijden om ons weer terug te brengen naar de kasbah. We waren heel blij mee te zijn gegaan; het was ongelofelijk om zoveel gastvrijheid en vriendelijkheid aan te treffen en heel bijzonder om een klein inkijkje te krijgen in hoe ze daar leven. Terug in de kasbah deelden we de ervaringen met de andere groepen. Twee daarvan bleken ook succes gehad te hebben en hadden beiden een school bezocht en ook thee gedronken. Eén andere groep, uitgerekend die van Harrie, bleek pech gehad te hebben; zij waren niemand tegengekomen die Engels of Frans sprak en hadden dus niet echt contact kunnen leggen.

Feest in de kasbah

Na nogmaals een overheerlijke maaltijd—alleen al voor het eten wilde ik niet meer weg uit de kasbah—was het tijd voor een feestje. Ten eerste hadden we zojuist het nieuws gehad dat we toch terug konden naar Marrakech. Zoals gezegd had de eerdere regenval de weg tussen Ouarzazate en Marrakech ernstig beschadigd, en het laatste nieuws was dat verkeer nog steeds niet mogelijk was. Dat zou een gigantische omweg via Agadir betekend hebben, maar nu kwam het goed van pas dat de chauffeur en bijrijder zelf uit de omgeving van Ouarzazate kwamen, want zij hadden ook geïnformeerd en begrepen dat het toch wel zou kunnen. Het plan hoefde dus niet gewijzigd. De tweede reden voor een feestje was dat Geert voor die avond een Marokkaanse boerenband had geregeld die met trommels, zang en dans de kasbah kwamen rocken. Met namen het kleine kindje in kostuum dat meegenomen was en meedanste (met meer enthousiasme dan coördinatie), zorgde voor hilariteit alom, en samen met een al snel mee-trommelende Youssef, zorgde de band voor een gezellige avond waarop er door iedereen lustig meegedanst werd—zij het door niemand zo enthousiast als door Jos, die een regendans opvoerde waar menig medicijnman jaloers op zou worden.

De laatste avond in het paleis van Caid Ali—de dag erna zouden we zien of we inderdaad naar Marrakech zouden terugkeren—opnieuw een geval van Insha’Allah!

terug naar boven ↑