Praag (2012)

Synagogen en fietsen

We bezoeken alle synagogen van Praag en fietsen de steilste weg van Tsjechië en omstreken op.

Veeg naar links en naar rechts om door de foto’s te bladeren.

Alweer de laatste avond in Tsjechië: morgen brengt een vliegtuig van de KLM ons weer terug naar het gewone leven. Maar voor het zover is, wat hebben we nog gedaan in Praag?

Maandag synagogedag

De grootste attractie van Praag die we nog niet bezocht hadden—hoewel we er al bij toeval wel een paar keer stukjes doorheen gelopen waren, is de Josefov, de Joodse wijk. We namen dus de metro naar Mustek en gingen van daar via de kortste omweg naar de Joodse wijk. Een omweg die ons wel naar het Palace of Books bracht, een grote boekenwinkel in Praag. Een winkel met een dergelijke naam kon ik natuurlijk niet zomaar links laten liggen, dus voordat Vonne een protest kon uitbrengen (“je hebt al genoeg boeken! je moet Eco nog lezen!”), werd ze al onceremonieel de hal van het paleis ingesleurd en stonden we tussen de Tsjechische boeken. Natuurlijk zou het de naam paleis niet mogen dragen als het geen buitenlandse afdeling had en even later waren we omringd door boeken die we wel konden lezen. Na een tijdje rondgesnuffeld te hebben en ons voorgenomen te hebben meer klassiekers te lezen (en Pride and Prejudice and Zombies), vervolgden we onze weg.

Vlak bij de oevers van de Vltava en één van de vele bruggen van Praag, liepen we een klein straatje in en kwamen ineens terecht in een netwerk van kronkelende straatjes die stuk voor stuk zó uit een schilderij afkomstig leken; de klinkertjes, de gele muren, de lantaarns, de poortjes… We volgden het doolhof en kwamen uit bij het St. Agnesklooster, dat helaas op maandagen gesloten bleek. Dus liepen we verder in de richting van de synagogen en kwamen als eerste bij de Spaanse uit. We kochten een kaartje waarmee we in één keer zes synagogen mochten bezoeken en de Oude Joodse Begraafplaats. Omdat we toch bij de Spaanse synagoge stonden, begonnen we daar direct maar.

Toen we binnen stonden, bedachten we ons allebei dat we eigenlijk nog nooit in een synagoge waren geweest. Blijkbaar gelden ze als een soort van substituten voor de Tempel van Salomon, totdat deze ooit herbouwd zal worden en gebruiken ze dezelfde attributen met dezelfde namen als in die Tempel. Er is niet echt een altaar, maar wel een grote soort—om het even oneerbiedig aan te duiden—kast, maar dan rijkelijk versierd en gedecoreerd. Het is namelijk een facsimile van het tabernakel met de rollen van de Torah erin. De Spaanse synagoge was bovendien verder ook heel rijkelijk versierd met wandschilderingen en net als de meeste andere synagogen inmiddels in gebruik als museum met vitrines met informatie over de geschiedenis van de Joodse gemeenschap in Praag, de vervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog en Joodse gebruiken en tradities in het algemeen.

Wat hadden deze mensen gedaan met hun leven als er niet iemand met een hele enge ideologie voorbij was gekomen?

Met name de Pinkas-synagoge naast de Oude Joodse Begraafplaats is erg indrukwekkend, omdat op de muren alle namen staan van omgekomen leden van de Joodse gemeenschap in Praag. En het zijn heel veel muren met heel erg veel namen en het is ontzettend deprimerend en confronterend wanneer je naar de sterfdatum achter elke naam kijkt en je realiseert dat deze allemaal tussen 1941 en 1944 liggen. En wanneer je dan ook naar de geboortedata begint te kijken, word je daar nog een stuk minder vrolijk van. Wat hadden deze mensen kunnen bereiken en wat hadden ze gedaan met hun leven als er niet iemand met een hele enge ideologie voorbij was gekomen?

Ook de Oude Joodse Begraafplaats buiten is een unieke aanblik: voor een periode van meerdere honderden jaren zijn daar Joodse overledenen begraven, waardoor er geschat wordt dat er zo’n 200.000 mensen begraven zijn—en nee, zo groot is de begraafplaats niet. Boven de grond staan de grafzerken dan ook in dichte rijen opeen, vaak met meerdere tegen elkaar aan gestapeld. De meesten staan schots en scheef, steken nog maar gedeeltelijk boven de grond uit en zijn grotendeels verweerd en onleesbaar geworden door de tijd die langzaam maar onherroepelijk ook deze herinnering aan de overledene uitvaagt. Hoe het onder de grond moet zitten, werd ons niet geheel duidelijk maar het moet er een gezellige chaos zijn.

Een bijzonder moment deed zich voor in de Oud-Nieuwsynagoge: normaal gesproken in kerken en moskeeën is het Vonne die zich moet inpakken (schouders bedekt, hoofddoek om, dat soort werk), maar deze keer was het mijn beurt. Bij de ingang werden heuse wegwerpkeppels uitgereikt die verplicht waren voor de mannen om de oudste nog actieve synagoge van Europa in te mogen. Nu weet ik niet precies wat anno 2012 de toorn van YHWH inhoudt, maar in de Bijbel zijn dat soort zaken nooit mals, dus als het bedekken van de helft van mijn hoofd een godheid mild stemt, doe ik dat graag.

Na in één dag dus meer synagogen te hebben gezien dan in de rest van mijn leven bij elkaar (nu alleen nog een mandir te gaan), besloten we om te gaan souvenirshoppen. Gelukkig—of helaas, afhankelijk van je mening over het onderwerp—telt Praag bijna meer souvenirwinkels dan gebouwen, dus dat zou geen probleem moeten zijn. Ware het niet dat we in één winkeltje mooie tekeningen voor aan de muur hadden gezien en vervolgens besloten om toch nog even eerst bij de verkopers op de Karelsbrug te gaan kijken. Daarna vonden we op de brug én aan de overkant uiteraard nergens meer van die mooie, zodat we ineens door het halve centrum heen en weer aan het rennen waren en er ineens bijna geen tijd meer over was om nog te eten voor we de bus terug moesten hebben.

Gelukkig vonden we vlak bij het Oude Stadsplein een winkel waar ze bijna dezelfde tekeningen hadden als in het eerste winkeltje, zodat we daar toch nog op tijd konden eten en Vonne na het diner zelfs nog even tijd had om een traditionele Tsjechische lekkernij te proberen: een soort van deegwikkel met kaneel. Die inderdaad heel erg lekker was. Op een zoete noot nemen we dus afscheid van Praag, wanneer de metro ons op grote diepte wegvoert in de richting van Zličín.

We zijn niet klaar voor de Alpe d'Huez

Ook op de laatste dag was het nog, of eigenlijk moet ik zeggen, weer erg mooi weer; het weekend was wat bewolkt geweest, al was de temperatuur nog steeds uitermate aangenaam. We wilden toch nog een keer kijken of we bij het blauwe water van de Velka Amerika konden komen en gelukkig konden we de fietsen nog een dagje huren. En ook hier moet ik eigenlijk iets anders zeggen, namelijk lenen—bij het terugbrengen bleek dat onze gastheer geen betaling voor de fietsen wilde accepteren. Hoe aardig is dat?

In de volle zon, deze maal met een extra dikke laag zonnebrandcrème, zetten we koers richting Mořina en na niet al te lang fietsen komen we alweer bij het grote gat in de grond. Dat blijkt trouwens het resultaat te zijn van mijnbouw, zo lezen we op een informatiebord. Geen geologische ramp, geen inslaande meteoriet en ook geen prehistorisch dier dat ooit was ontwaakt en zich een weg naar buiten had gegraven om terreur te zaaien onder de boeren van het Tsjechische platteland, maar gewone mensenhanden en graafmachines hadden deze geul gegraven. Ook bij het uitkijkpunt aan de andere kant van de kloof dan waar we eerst waren geweest, blijkt echter ook geen mogelijkheid om naar beneden te komen. Wel loopt er een op het oog goed begaanbaar pad over de bodem, maar die blijkt uit een tunnel in de zijwand te komen. We besluiten dus even aan de andere kant van de weg te gaan kijken. Daar loopt inderdaad een pad naar beneden, wat we volgen om uit te komen bij… een gesloten deur. Deze kant van de tunnel blijkt afgesloten, waarmee de enige overgebleven toegang tot de bodem toch één van de berggeit-paadjes blijkt te zijn.

Ik beloof nooit meer te fietsen en de komende tien uur geen vin meer te verroeren.

Daarom besluiten we door te fietsen naar Bubovice om daar een terrasje te pakken en in de schaduw af te koelen. Daar vinden we een klein cafeetje waar niemand Engels spreekt en nadat ik in vloeiend Tsjechisch aan een oud vrouwtje meedeel dat ik geen Tsjechisch spreek nadat ze een heel verhaal tegen me begint op te hangen, zucht ze diep en maakt een gebaar van: “Nou, dat schiet dan lekker op. Wat doe je dan in godsnaam in Bubovice?” Aan haar dochter en vermoedelijk de eigenaresse van het café, kunnen we in elk geval duidelijk maken dat we slechts twee onschuldige fietsers zijn die een colaatje op het terras willen drinken en komt alles toch nog goed.

Vanuit Bubovice staat Vonne er alleen op dat we terug fietsen via een route die ons op de weg van Lodenice naar Vysoký Újezd zou brengen en mogelijk de steilste weg in Bohemen, Moravië en omstreken is—althans, zo voelt het in elk geval wel wanneer je er tegenop fietst. En na de eerste honderd meter fiets je niet meer, dan loop je. Maar na opnieuw een gruwelijke klim in de brandende zon bereiken we dan toch de top en hijsen we ons nog eenmaal op de fietsen voor het laatste stuk naar wat inmiddels “ons” dorp is. In het pension plof ik meer dood dan levend op het bed en maak een hartgrondige belofte om nooit meer te fietsen en de komende tien uur geen vin meer te verroeren. Beloftes die overigens niet ingelost werden, ondanks dat ze ter plekke zeer, zeer gemeend waren.

Eindelijk antwoord op mijn vragen! En misschien kwam dat wel omdat ik er eindelijk een keer aan dacht om ze te vragen aan de dochter van de eigenaars van het pension toen ze haar hond ging uitlaten. En hier zijn ze dan:

terug naar boven ↑